Werkzaamheden wezenlijk onderdeel van de organisatie overruled, c.q. weegt zwaarder dan de bedoeling van partijen

Ter inleiding, het adviesorgaan van het hoogste rechtsorgaan (Hoge Raad) in Nederland is het zogenaamde parket van de Hoge Raad. Het geven van juridische adviezen, zogenoemde conclusies, aan de Hoge Raad is de voornaamste taak van het parket. Voornoemde adviezen worden meestal door de Hoge Raad overgenomen.

Op 17 juli 2020 heeft advocaat generaal bij het parket (Ruth) de Bock een nogal verstrekkend advies gegeven aan de Hoge Raad, dat indien het wordt overgenomen, de freelance wereld wel op zijn kop zal zetten. Wat was c.q. is het geval?

Casus

Een vrouw die met behoud van uitkering bij de Gemeente Amsterdam tijdelijk werkte op een zogenaamde participatieplaats, deed naar haar zeggen hetzelfde werk als de collega’s in loondienst. En stelde zij zich achteraf op het standpunt, dat er dus sprake was van een arbeidsovereenkomst, met overeenkomstige rechten waar het betreft primaire en secundaire (arbeids)voorwaarden. Voor de goede orde en ter informatie, er is sprake van een arbeidsovereenkomst als er persoonlijk werk wordt verricht gedurende zekere tijd, daarvoor betaald wordt en er sprake is van een gezagsverhouding.

De vrouw in kwestie kreeg echter met haar stelling, bij zowel de kantonrechter als later in hoger beroep bij het Hof, in eerste en in tweede instantie geen gelijk. In het kader van de aanhouder wint, is zij echter in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Met als resultaat nu het advies van advocaat (Ruth) de Bock.

Wat is nu de strekking van het advies?

Kort gezegd stelt De Bock zich op het standpunt, dat niet prevaleert wat partijen initieel (op papier) afspreken, maar hoe e.e.a. daarna in de praktijk op de werkvloer er aan toe gaat. Dat is volgens haar bepalend, hoe de relatie uiteindelijk gekwalificeerd moeten worden (kwalificatie arbeidsovereenkomst). Voor de liefhebbers het van jurisprudentie doorspekte advies van De Bock telt 98 pagina’s.

Groen/Schoevers

De Bock kijkt o.a. naar het arrest Groen/Schoevers van de Hoge Raad uit 1997. In voornoemd arrest is de vraag aan de orde, wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen? De Hoge Raad kijkt hierbij naar hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, en naar de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven. Voor het antwoord op de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW bestaat, moet dit beoordeeld worden aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of partijen nu daadwerkelijk de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst hebben beoogd, alsmede de wijze waarop partijen in de praktijk vervolgens feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. Daarnaast dient er tussen partijen een gezagsverhouding te bestaan, die ligt besloten in de zinsnede ‘in dienst van de andere partij’ in artikel 7:610 BW. Tot slot dient er rekening te worden gehouden met de maatschappelijke en economische positie van partijen.

De feiten bij Groen/Schoevers waren als volgt. Belastingadviseur Groen was verbonden aan de commanditaire vennootschap Groen Belastingadviseurs CV en verrichte in deeltijd onderwijswerkzaamheden bij Schoevers. De vennootschap zond facturen aan Schoevers (waarop ook btw in rekening werd gebracht) en Schoevers deed geen inhoudingen. Ook werd de bij Schoevers toepasselijke arbeidsvoorwaardenregeling niet toegepast voor Groen en ontving hij geen vakantiebijslag of betaling bij ziekte. De overeenkomst was in deze vorm gesloten op voorstel van Groen. Nadat Schoevers de overeenkomst had beëindigd, stelde Groen zich echter ineens op het standpunt dat sprake zou zijn geweest van een arbeidsovereenkomst. De op basis daarvan ingestelde vorderingen werden zowel door kantonrechter als rechtbank afgewezen. Het daartegen ingestelde cassatieberoep van Groen werd door de Hoge Raad verworpen.

Bij Groen/Schoevers stond dus de partijbedoeling centraal, evenals de maatschappelijke positie van Groen, in relatie tot het evenwicht van partijen. Lees of er sprake is van een zwakke of sterke positie van degene die de werkzaamheden verricht. Bij Groen/Schoevers werd geoordeeld, dat Groen een sterke (onderhandelings)positie had. Geconstateerd moet worden, aldus De Bock, dat in Groen/Schoevers niet duidelijk naar voren komt hoe het gezichtspunt van de feitelijke uitvoering van de overeenkomst zich nu verhoudt tot de partijbedoeling.

Handvatten De Bock

De Bock is van mening, dat (evenals overigens de commissie Borstlap die werking van de huidige arbeidsmarkt heeft onderzocht) niet de bedoeling van partijen leidend moet zijn. Welke laatste insteek in de rechtspraak van de laatste jaren nogal opgang heeft gevonden. Noch dat gezag of vrije vervanging leidend moet zijn, maar er veel meer gekeken moet worden, naar het feit of iemand in de organisatie is ingebed. Waarbij dan richtinggevend is, of de verrichte werkzaamheden een wezenlijk onderdeel zijn van de organisatie. En tevens in ogenschouw genomen moet worden, de afhankelijkheid van de werkende in kwestie. De laatste zou dan o.a. af te leiden zijn, uit het feit of er onderhandeld is kunnen worden over het uurtarief.

Uitspraak Hoge Raad

Het is nu aan de Hoge Raad om het advies wel of niet te volgen. Verwachting is nu toch wel dat een deze maanden het arrest door de Hoge Raad in deze zaak wordt gewezen. Indien de Hoge Raad het advies volgt, dan betekent dat natuurlijk nogal wat, gezien het grote aantal ZZP-ers / freelancers in Nederland op dit moment 1,1 mio (hoogste in heel Europa), waarvan een behoorlijk aantal niet vrijwillig heeft gekozen voor een dergelijk bestaan. Wij houden u op de hoogte.

U bent weer even bijgepraat. Mocht u hulp nodig hebben, dan weet u ons te vinden.