Weg nu open voor schijnzelfstandigen om beroep te doen op arbeidsovereenkomst
Afgelopen maand hebben wij een publicatie gewijd aan het baanbrekende advies van advocaat generaal bij het parket van de Hoge Raad (Ruth) de Bock van 17 juli 2020. En meer specifiek, dat zij in het advies van mening was, dat in een arbeidsrelatie niet prevaleert wat partijen initieel (op papier) afspreken, maar hoe e.e.a. daarna in de praktijk op de werkvloer er aan toe gaat. Dat is volgens haar bepalend, hoe de relatie uiteindelijk gekwalificeerd moeten worden (kwalificatie arbeidsovereenkomst). Voor de liefhebbers het van jurisprudentie doorspekte advies van De Bock telt 98 pagina’s.
De Hoge Raad heeft het voornoemde advies van De Bock nu overgenomen bij arrest van 6 november 2020 Hetgeen dus een spreekwoordelijke draai is t.o.v. het eerdere Groen/Schoevers arrest van de Hoge Raad (HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495), waarbij de partijbedoeling wel centraal stond. De onderstaande rechtsoverwegingen 3.2.2 t/m 3.2.4 van de Hoge Raad uit het huidige arrest maken dat de draai gemaakt wordt:
3.2.2
Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers2 wel is afgeleid, speelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.
3.2.3
De hiervoor in 3.2.2 bedoelde kwalificatie van een overeenkomst moet worden onderscheiden van de – daaraan voorafgaande – vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de overeengekomen rechten en verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg), kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie).3
3.2.4
Uit het hiervoor in 3.2.2 en 3.2.3 overwogene volgt dat het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het hof voor de kwalificatie van de overeenkomst mede van belang heeft geacht of partijen de bedoeling hebben gehad een arbeidsovereenkomst aan te gaan. De klacht is in zoverre gegrond. Dit kan echter niet tot cassatie leiden. Het hof heeft immers ook beoordeeld of uit de door partijen overeengekomen wederzijdse rechten en verplichtingen volgt dat de tussen hen gesloten overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst, en die vraag ontkennend beantwoord. De tegen dat oordeel gerichte klachten falen, zoals volgt uit 3.1.2 hiervoor en 3.3.2 en 3.4 hierna.
De weg ligt nu open voor schijnzelfstandigen om een beroep te doen op een arbeidsovereenkomst. In de bouw en de zorg hebben in het verleden massaal mensen hun baan verloren en werd hen te verstaan gegeven, dat ze wel terug konden komen, maar dan wel als freelancer op basis van een overeenkomt van opdacht en niet meer als werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst. E.e.a. zal naar verwachting zeker gaan zorgen voor onrust m.a.g. een inleenstop bij inleners en met name i.g.v. functies en werkzaamheden die ook door eigen werknemers binnen de organisatie van inleners verricht worden.
U bent weer even bijgepraat. Mocht u hulp nodig hebben, dan weet u ons te vinden.