Indienen ontbindingsverzoek kantonrechter nu ook mogelijk tijdens ziekte na eerdere weigering ontslagaanvraag UWV
Baanbrekend arrest Hoge Raad
De Hoge Raad (HR) heeft recentelijk op 18 februari 2022 een nogal baanbrekend arrest (ECLI:NL:HR:2022:276) gewezen, dat een einde maakt aan een tot nu toe voor werkgevers tamelijk onbevredigende situatie. Wat was het geval? Algemeen bekend is wel dat i.g.v. ziekte de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet beëindigd kan worden, op grond van het zogenaamde opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW. Dit door dan wel het UWV om een ontslagvergunning te verzoeken, dan wel de kantonrechter te verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden
Weigering UWV ontslagvergunning
Tegen een besluit van het UWV om een ontslagvergunning toe te kennen voor een werknemer, staat geen hoger beroep open, op grond van artikel 8:5 lid 1 Awb. Sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) is het vanaf 1 juli 2015 echter wel mogelijk om, indien het UWV een ontslagvergunning weigert, om binnen twee maanden daarna, als werkgever een aparte en zelfstandig verzoekschrift procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter op te starten. E.e.a. op grond van artikel 7:686a lid 4 sub d BW.
Nu doet zich in de praktijk regelmatig de situatie voor, dat ten tijde van het indienen van de aanvraag voor een ontslagvergunning voor een werknemer, er nog géén sprake is van ziekte, maar daarna en tijdens die voornoemde procedure wel. Voor de aanvraag bij het UWV heeft dat dan geen gevolgen op grond van artikel 7:671b lid 7 BW. Echter als de aanvraag vervolgens geweigerd wordt door het UWV dan geldt, dat de weg naar de kantonrechter vervolgens weer wel afgesneden is op grond van het opzegverbod, in de vorm van artikel 7:670 lid 1 BW juncto artikel 7:671b lid 2 BW. Immers de werknemer is in de tussentijd ziek geworden, althans heeft zich ziek gemeld, vóór het indienen van het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter. En blijft de werknemer dus in dienst, waarbij de verhoudingen er niet leuker op zijn geworden. Waarbij zij opgemerkt, dat de reden van ziekmelding tijdens dergelijke procedures nogal eens oneigenlijk zijn.
E.e.a. is bij herhaling eerder in de jurisprudentie bevestigd o.a. door de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2018:6201), maar ook door het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2017:2820). En zo ook aan de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2021:385) die ten grondslag ligt aan dit arrest van de HR. Maar ook de advocaat generaal bij de HR, Ruth de Bock, is recentelijk die mening nog toegedaan, middels haar wel zeer uitgebreide en doorwrochte advies aan de HR d.d. 1 november 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:1014). Adviezen van het parket van de HR worden meestal overgenomen, echter zo niet dus in dit geval.
Wat zijn de overwegingen Hoge Raad om af te wijken van het advies?
Het opzegverbod tijdens ziekte beoogt de werknemer te beschermen tegen een ontslag wegens ziekte en tegen verkorting van de termijn voor het vinden van ander werk, en heeft mede ten doel de werknemer te vrijwaren van de psychische druk die een ontslagaanzegging tijdens zijn ziekte kan veroorzaken.
Maar zegt de HR vervolgens: De tekst van artikel 7:671b lid 2 BW wijst erop dat indien de werknemer ziek is geworden na de indiening bij het UWV van de ontslagaanvraag, dit niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. Artikel 7:671b lid 2 BW verwijst immers naar de opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW en volgens artikel 7:670 BW lid 1, onder b, BW is van een opzegverbod tijdens ziekte in een dergelijk geval geen sprake. Deze uitleg strookt met de bedoeling van de wetgever om met de beperking van het opzegverbod mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte te ondervangen. Wanneer ziekte, aangevangen in de periode tussen de ontslagaanvraag en het ontbindingsverzoek, in de weg zou staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek, laat dat immers ook ruimte voor ziekmeldingen op oneigenlijke gronden, gericht op afwijzing van het ontbindingsverzoek.
Met deze uitleg van artikel 7:671b lid 2 BW strookt voorts dat de procedure bij het UWV en die bij de kantonrechter nauw met elkaar zijn verbonden. Die nauwe band is het gevolg van het samenstel van de regels dat (a) ontbinding door de kantonrechter op de a-grond slechts mogelijk is indien de werkgever eerst het UWV heeft verzocht om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst en deze toestemming door het UWV is geweigerd, (b) tegen de beslissing van het UWV geen beroep bij de bestuursrechter openstaat (artikel 8:5 lid 1 Awb in verbinding met art. 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak), (c) het ontbindingsverzoek slechts binnen twee maanden na de weigering door het UWV kan worden ingediend en (d) de kantonrechter dan toetst aan dezelfde criteria als het UWV.
Al met al een technisch verhaal, maar wel een verhaal dat nu een einde maakt, naar de toekomst toe, aan een voor werkgevers tot nu toe zeer onbevredigende situatie. Waarbij overigens nog steeds wel geldt, dat de onderliggende redenen en gronden voor het verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, goed onderbouwd dienen te zijn.
U bent weer even bijgepraat. Mocht u naar aanleiding van deze materie hulp nodig hebben, dan weet u ons te vinden.